Verdeling bij scheiding: Wat staat er in de wet? 

In art. 3:194 lid 2 BW staat: ‘Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.’ Aangezien deelgenoten – mede-eigenaren – veelal afhankelijk zijn van elkaar als het gaat om het verkrijgen van (volledige) informatie over gemeenschappelijk eigendom, heeft de wetgever met dit wetsartikel oneerlijk gedrag willen ontmoedigen. Om als benadeelde een geslaagd beroep te kunnen doen op dit artikel moet je kunnen bewijzen dat er bij de ander opzet in het spel was. Lukt dat, dan is de straf voor de ander niet mals.  

 

Appartement in Rusland (Siberië) 

De man diende in 2018 een verzoek tot scheiding in bij de rechtbank. In het verzoek had hij een lijst opgenomen van vermogensbestanddelen die gemeenschappelijk waren en dus verdeeld moesten worden. Op deze lijst stond ook het aandeel van de vrouw in een appartement in Rusland. De vrouw betwistte dat zij mede-eigenaar was maar liet na dit nader toe te lichten of te bewijzen. De rechtbank bepaalde dan ook dat haar aandeel in het appartement verdeeld diende te worden. De vrouw liet het er niet bij zitten. In hoger beroep liet zij alsnog eigendomspapieren zien waaruit bleek dat het appartement in Rusland volledig in eigendom was van haar ouders. Het hof oordeelde in haar voordeel.  

De man vertrouwde het niet en liet een zelfstandig onderzoek uitvoeren in Rusland. Uit dit onderzoek bleek dat de vrouw tijdens de scheiding haar aandeel in het appartement aan haar ouders had overgedragen. Met dit bewijsstuk in handen startte de man een procedure waarbij hij een beroep deed op art. 3:194 lid 2 BW. De vrouw had immers willens en wetens en opzettelijk in strijd met de waarheid verklaard en haar aandeel in het appartement verzwegen. De rechtbank gaf de man gelijk met als resultaat dat de vrouw de waarde van haar aandeel in het appartement, te weten € 50.000,–, aan de man diende te voldoen. De vrouw stelde ook tegen deze beslissing hoger beroep in. Het mocht niet baten. Sterker nog, het hof deed er nog een schepje bovenop. Bij beschikking van 13 september 2022 heeft het hof niet alleen de beslissing van de rechtbank in stand gelaten maar heeft het hof de vrouw bovendien veroordeeld in de proceskosten van de man, in totaal een bedrag van ruim € 10.000,–.  

 

Contant geld 

In een andere zaak diende de vrouw in 2015 een verzoek tot scheiding in bij de rechtbank. Gedurende het jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoek pinde de vrouw van een gezamenlijke bankrekening in totaal een bedrag van € 36.200,–. Haar verklaring: ‘Het verdriet van een slecht huwelijk dat zijn einde naderde, werd gecompenseerd met leuke uitstapjes en genieten, hetgeen geld kost.’ Zonder een snippertje bewijs waar zij het geld aan had uitgegeven, bleef de vrouw ook in hoger beroep bij haar standpunt dat al het geld op was. Ook deze man deed een beroep op art. 3:194 lid 2 BW. Hij stelde dat de vrouw opzettelijk het geld had opgenomen en verborgen hield om te voorkomen dat het zou worden verdeeld. Een sterke aanwijzing dat de vrouw het geld niet had uitgegeven was dat man had ontdekt dat de vrouw in de periode van de geldopnames een kluisje was gaan huren bij de bank. Ook in hoger beroep slaagde het beroep van de man. De vrouw diende het volledige bedrag aan de man te voldoen.  

Zit u in een lastige scheiding, of wilt u weten wat uw rechten zijn? Neem dan vooral contact op met mr. Anne-Marie Bouwmeester

 

Wij hopen dat u (desalniettemin) een mooi jaar achter de rug heeft. Welk voornemen u ook heeft voor het nieuwe jaar, Spuistraat 10 Advocaten wenst u het allerbeste toe! Op naar jaar 2023: een nieuwe ronde met nieuw kansen.  

 

 

 

Gebruikte bronnen in deze blog over scheiding:

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3148 

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1559  

Deel nieuwsbericht via social media: